Twee keer in mijn leven heb ik de kerstdagen doorgebracht in Montreal, een stad aan de St. Lawrence-rivier, liggend op de scheiding van het Engelstalige en het Franstalige Canada.
Een persoonlijk verhaal van Gerard Plukkel
U moet weten dat ik piloot was bij een luchtvaartmaatschappij en daar wordt nu eenmaal gewerkt in continudienst. Ook op feestdagen. De dienstregelingen worden dan wel aangepast vanwege het geringere aanbod aan passagiers, maar vracht gaat continu door en ik vloog alleen op vrachtvliegtuigen.
De eerste kerst die ik in Montreal doorbracht, was ergens eind jaren zeventig. Wij, de gezagvoerder, de boordwerktuigkundige en ik, de copiloot, landden op de middag van 24 december met een DC-8 vrachtvliegtuig op de luchthaven Mirabel, toen een relatief nieuw vliegveld. Het lag ver buiten de stad in een totaal verlaten gebied, anderhalf uur rijden vanaf het stadscentrum.
Het vrachtvliegtuig waarmee we arriveerden maakte een ‘driehoek’, zoals dat wel genoemd wordt. Vanuit Amsterdam vlogen wij het naar Montreal en een daar klaarstaande bemanning vloog het via New York terug naar Amsterdam. Wij zouden op 26 december zo’n zelfde retourvlucht via New York gaan maken.
Het was, midden op de middag en vrij normaal voor midden Canada, al bitter koud in Montreal: min 15 graden. Over de besneeuwde snelweg werden wij drieën met een taxi naar ons onderkomen voor de komende dagen gebracht; een wat ranzig motel, gelegen aan een zesbaans snelweg, ver van de stad. ‘In the middle of nowhere’, zogezegd.
Daar aangekomen ontdekten we al snel dat er ook een bemanning van de Duitse Lufthansa verbleef. Zij waren met een defect vliegtuig gestrand en de reparatie ploeg zou pas de volgende dag vanuit Frankfurt arriveren. Verder waren er geen gasten. Maar het beloofde met een 15-tal Duitse mannen en vrouwen erbij toch nog een gezellige kerstavond te worden. Althans, we hadden de intentie die ervan te maken.
De receptionist die ons incheckte, vertelde dat hij het enige aanwezige personeelslid van het motel was en dat hij tot zeven uur ’s avonds een eenvoudig hapje eten voor ons zou kunnen prepareren in de coffeeshop. Daarna zou hij naar huis gaan.
Nadat we ons opgefrist en verkleed hadden, dronken we met z’n drieën op de kamer van de gezagvoerder nog een drankje uit onze, uit de taxfreeshop meegebrachte, flessen. Vervolgens gingen we tegen half 7 naar de coffeeshop, om daar te ontdekken dat de Lufthansa-bemanning was verdwenen. Hun maatschappij, zo vertelde de receptionist, had op het laatste moment tickets kunnen regelen en ze waren nu via een tussenstop in Toronto als passagiers op weg naar Frankfurt. Hun traditionele Duitse kerstavond zouden ze missen, maar Eerste Kerstdag zouden ze in elk geval thuis zijn.
Even na zeven uur meldde de receptionist, die Jim Baker heette, dat hij naar huis ging en dat hij de volgende ochtend vanaf acht uur een ontbijtje voor ons zou kunnen klaarmaken. Hij vroeg ons de hoofdingang af te sluiten en gaf ons een telefoonnummer voor noodgevallen. Drie mannen bleven op kerstavond als enigen achter in een naargeestig motel met 130 kamers.
De volgende ochtend op Eerste Kerstdag zaten we daar om negen uur achter de leeggegeten ontbijtborden, in een lege coffeeshop van een al even leeg motel aan een – op dat tijdstip – ook vrijwel lege zesbaans snelweg. Wat te doen. Jim had wel een idee. Aan de overkant van de snelweg lag een groot bowling- annex poolbiljart complex. De bowlingbaan zou om 10 uur openen, ook op Kerstmis.
Dus even later klommen wij over een laag hek en sprintten we de, nog altijd niet drukke, snelweg over.
Het bowlingcomplex was groot met maar liefst 36 naast elkaar gelegen banen, op een waarvan we begonnen te spelen. Drie man in een verder lege hal met een beheerder die voor koffie zorgde. Zo hol heb ik bowlingballen nog nooit horen klinken als ze over de houten vloer rolden.
Tegen het middaguur kwamen de eerste Canadese families binnen, nog duf van de late kerstavondviering en begon de ambiance wat gezelliger te worden. Om één uur hadden we genoeg gekegeld en na nog een hamburger te hebben verorberd, belden we Jim om te vragen ons met de auto van het motel te komen ophalen. Want de snelweg terug oversteken was nu veel te gevaarlijk geworden.
Tegen drie uur waren we terug en toen volgde de grote verrassing. “Ik verwacht vandaag geen nieuwe gasten hier”, zei Jim, “dus ik wil eigenlijk wel naar huis. Mijn ouders en schoonouders zijn op bezoek, de kinderen zijn van kostschool met kerstvakantie thuis en hier is er voor mij verder helemaal niets meer te doen. Ik kan wat eten voor vanavond voor jullie klaarzetten bij de magnetron, maar ik heb een beter idee. Wij hebben een groot huis, er is genoeg te eten, dus waarom gaan jullie niet met me mee om bij ons het kerstdiner te gebruiken? Dan breng ik jullie vanavond hier weer terug.”

En zo gebeurde het. In een buitenwijk van Montreal, bijna een uur rijden vanaf het motel, troffen we een ruime vrijstaande woning aan, waar we hartelijk werden begroet door Jim’s vrouw, Margaret, zijn twee tienerdochters en twee oudere echtparen, de ouders van Jim en Margaret.
Met z’n elven hebben we een heerlijke kerstnamiddag gevierd, gevolgd door een heerlijke maaltijd. Toen we met z’n drieën ’s avonds laat door Jim bij het motel werden teruggebracht, konden we toch nog terugzien op een geslaagd kerstfeest in huiselijke sfeer en een kerstdiner zoals alleen een goede gastvrouw dat kan verzorgen.
Toch was ik blij dat we op Tweede Kerstdag weer konden vertrekken om via New York en met een nachtvlucht over de Atlantische Oceaan op 27 december op Schiphol te arriveren. Met oud- en nieuwjaar was ik in elk geval thuis.
